Joshua 1

1Het geschiedde nu, na den dood van Mozes, den knecht des Heeren, dat de Heere tot Jozua, den zoon van Nun, den dienaar van Mozes, sprak, zeggende: 2Mijn knecht Mozes is gestorven; zo maak u nu op, trek over deze Jordaan, gij en al dit volk, tot het land, dat Ik hun, den kinderen Israëls, geve.
 Jordaan, Dit is de grootste rivier van het land Kanaän; zij vloeit langs het beloofde land, en eindigt in de Dode zee, of Lacus Asphaltites. In en aan deze rivier heeft Johannes de Doper eerst den doop bediend, Mar 1:5, en onze Zaligmaker Jezus Christus is in dezelve gedoopt, Mat 3:13.
,
 geve Dat is, al voorlang te geven beloofd heb, maar nu dadelijk in de volle bezitting stel.
3Alle plaats, waarop ulieder voetzool treden zal, heb Ik u gegeven, gelijk als Ik tot Mozes gesproken heb. 4Van de woestijn en dezen Libanon af tot aan de grote rivier, de rivier Frath, het ganse land der Hethieten, en tot aan de grote zee, tegen den ondergang der zon, zal ulieder landpale zijn.
 de woestijn Te weten, in de woestijn Zin; Exo 16.
,
 Libanon af Dit is de hoogste en grootste berg, die in Syrië is, beginnende van omtrent Sidon en strekkende tot bij Damaskus
,
 de rivier Frath, Deze was de landpale tegen het oosten.
5Niemand zal voor uw aangezicht bestaan al de dagen uws levens; gelijk als Ik met Mozes geweest ben, zal Ik met u zijn; Ik zal u niet begeven, en zal u niet verlaten. 6Wees sterk en heb goeden moed! want gij zult dit volk dat land erfelijk doen bezitten, dat Ik hun vaderen heb gezworen hun te geven. 7Alleenlijk wees sterk en heb zeer goeden moed, dat gij waarneemt te doen naar de ganse wet, welke Mozes, Mijn knecht, u geboden heeft, en wijk daarvan niet, ter rechter hand noch ter linkerhand, opdat gij verstandelijk handelt alom, waar gij zult gaan; 8Dat het boek dezer wet niet wijke van uw mond, maar overleg het dag en nacht, opdat gij waarneemt te doen naar alles, wat daarin geschreven is; want alsdan zult gij uw wegen voorspoedig maken, en alsdan zult gij verstandelijk handelen.
 van uw mond, Dat is, laat u hart alzo vervuld zijn met Gods woord en kennis, dat uw mond daarvan overvloeie. Zie Mat 12:34.
9Heb Ik het u niet bevolen? wees sterk en heb goeden moed, en verschrik niet, en ontzet u niet; want de Heere, uw God, is met u alom, waar gij heengaat. 10Toen gebood Jozua den ambtlieden des volks, zeggende: 11Gaat door het midden des legers, en beveelt het volk, zeggende: Bereidt teerkost voor ulieden; want binnen nog drie dagen zult gijlieden over deze Jordaan gaan, dat gij ingaat, om te erven het land, hetwelk de Heere, uw God, ulieden geeft om te beërven. 12En Jozua sprak tot de Rubenieten en Gadieten, en den halven stam van Manasse, zeggende: 13Gedenkt aan het woord, hetwelk Mozes, de knecht des Heeren, ulieden geboden heeft, zeggende: De Heere, uw God, geeft ulieden rust, en Hij geeft u dit land;
 dit land; Te weten, waar zij in dezen tijd waren, aan deze zijde der Jordaan. Zie Num 32:33.
14Laat uw vrouwen, uw kleine kinderen, en uw vee blijven in het land, dat Mozes ulieden aan deze zijde van de Jordaan gegeven heeft; maar gijlieden zult gewapend trekken, voor het aangezicht uwer broederen, alle strijdbare helden, en zult hen helpen;
 gewapend trekken, Zie Exo 13:18.
,
 alle strijdbare helden, Hij wil zeggen dat allen, die uit deze stammen dezen tocht zouden doen, moesten zijn uitgelezen mannen, helden, wel gewapend.
15Totdat de Heere uw broederen rust geve, als ulieden, en dat zij ook erfelijk bezitten het land, dat de Heere, uw God, hun geeft; alsdan zult gijlieden wederkeren tot het land uwer erfenis, en zult het erfelijk bezitten, dat Mozes, de knecht des Heeren, ulieden gegeven heeft, aan deze zijde van de Jordaan, tegen den opgang der zon. 16Toen antwoordden zij Jozua, zeggende: Al wat gij ons geboden hebt, zullen wij doen, en alom, waar gij ons zenden zult, zullen wij gaan.
 zij Jozua, Te weten, al de stammen, of de ambtlieden, in hunnen naam, zich alzo aan de regering van Jozua onderwerpende.
17Gelijk wij in alles naar Mozes hebben gehoord, alzo zullen wij naar u horen; alleenlijk dat de Heere, uw God, met u zij, gelijk als Hij met Mozes geweest is!
 alleenlijk dat de HEERE, Dit is een wens, waarmede deze stammen Jozua gelukwensen in de aangevangen bediening van zijn ambt, ziende op hetgeen God hem belooft, vs.5. Doch anderen nemen het alsof het een beding of een conditie ware, belovende hem te gehoorzamen, indien de HEERE met hem zou zijn gelijk Hij met Mozes geweest was.
18Alle man, die uw mond wederspannig wezen zal, en uw woorden niet horen zal in alles, wat gij hem gebieden zult, die zal gedood worden, alleenlijk wees sterk en heb goeden moed!
 mond wederspannig wezen zal, Dat is, bevel.
Copyright information for DutSVVA